Erge bergen 1: Col de Joux Plane
Het was koud en nat die dag. In Samoëns, nog voor de klim, was ik al behoorlijk gaar. Op de Col de la Ramaz (1557 m, 916 hm) had ik reeds enorm afgezien. Ik keek naar boven, maar zag niets dan een grijze prut van wolken. Moest ik daar heen? Mijn linkerknie protesteerde hevig.
De Col de Joux Plane (1691 m, 989 hm) geldt als één van de zwaarste cols die af en toe in de Tour de France wordt opgenomen: twaalf kilometer lang met een gemiddeld en bovendien heel constant stijgingspercentage van 8,5%. Peter Winnen kwam er in 1982 als eerste boven en won de etappe in Morzine. Marco Pantani deed er in 1997 slechts 33 minuten over. Lance Armstrong verloor er in 2000 bijna de Tour. Hongerklop.
Na twintig minuten klimmen dacht ik al aan stoppen. Mijn handen en rug deden geweldig pijn, mijn linkerknie leek het elk moment te kunnen begeven en mijn luchtwegen piepten, knarsten en gierden als nooit tevoren. Hoogmoed. Overmoed? Toch reed ik door.
Staan deed pijn, zitten deed pijn. Ik reed alleen in een vochtig groen almenlandschap, met langs de weg af en toe een schuur, een huis of een koe. Ik dacht aan Tim Krabbé, ik dacht aan Peter Winnen, ik dacht aan mijn moeder die van niets wist, ik dacht aan mijn vriendin die angstig thuis zat en mij bevolen had een helm te dragen. Denken deed pijn. Mijn helm bungelde aan mijn zadel.
Op een gegeven moment zag ik in de volgende bocht een zwarte hond staan. Toen ik langs hem kroop begon hij vervaarlijk te blaffen en achter mij aan te lopen. Ik had al een hele tijd negen à tien kilometer per uur gereden, maar nu zag ik dat ik toch nog iets harder kon: dertien! De hond bleef me een honderdtal meters blaffend achtervolgen.
Na driekwartier klimmen was ik volledig op. Ik stopte en keek op mijn horloge: hartslag 181. Ik dacht weer aan de twee vrouwen die het meest om me zouden treuren. Ik wurmde een banaan uit mijn shirt en een Snickers uit mijn zadeltasje, at beide op, dronk één van mijn twee bidons water leeg en stapte weer op. Nog twintig minuten lijden, schatte ik.
Twintig minuten duren heel lang als je pijn hebt. Toen ik boven aankwam zag ik zwart voor mijn ogen. Ik stapte af maar kon nauwelijks staan.
De top van de col was een anticlimax. Een lullig bordje met ‘Col de Joux Plane (Altitude 1700 m)’, dat was het; vaag was er een witte streep dwars over het asfalt te onderscheiden. Het was 6 graden Celsius, en ik wist niet hoe snel ik mijn regenjasje moest aantrekken, mijn helm moest opzetten en mijn weg moest vervolgen, richting Morzine. Voor het uitzicht hoefde ik niet te blijven staan, want het zicht was nauwelijks tweehonderd meter. Ik was boven maar voelde me te beroerd om echt blij te zijn.
Bergen worden beklommen met de grootst mogelijke inspanning en met een enorm verlangen. De werkelijkheid van je eigen karakter bepaalt het tempo. Een berg beklim je in een uitgewogen toestand tussen trots en uitputting. De hellingen van de berg dragen de waarheid, de top is irrelevant. Hier groeit niets.
(vrij naar Robert M. Pirsig)
Beste Frank,
Ik ga 17 september met 150 collega's de Col de Joux Plane beklimmen. Jouw ervaring stemt me niet echt vrolijk. Maar je hebt deze wel in een prachtig stuk proza beschreven.
bocycle.nl