Vergeten wielrenner: Stephens, Neil
Neil Stephens (1 oktober 1963)
Een zinloze dag in Alice Springs
Juli 1997. Na drie dagen te zijn rondgetrokken door de overweldigende landschappen van King’s Canyon, The Olgas en Ayers Rock, arriveer ik in Alice Springs. Dat valt niet mee want Alice Springs is een gat en ik moet er de hele volgende dag zien dood te slaan. Een weinig aanlokkelijk vooruitzicht.
Het motel waar ik verblijf vormt één geheel met de door ‘rugzakkers’ bevolkte Melanka Lodge. Na me allereerst in de ‘lodge’ te hebben geïnstalleerd, in een naar zweetsokken stinkende zespersoons-slaapzaal, bekijk ik nog eens mijn voucher, waarop toch duidelijk wordt gesproken van een motel-accommodatie. Bij de receptie blijkt desgevraagd dat ik verkeerd zit en men verwijst mij vriendelijk en onder het uitspreken van welgemeende excuses naar het veel gerieflijker motel één deur verder. Hier wordt ik gastvrij ontvangen. Eigen douche, eigen toilet, eigen bed, eigen TV. Ik douche het woestijnstof van me af, en lig tien minuten later op bed. Ik heb het raam wijd open gezet. Buiten vriest het licht.
Het kartonnetje met ‘Do not disturb’, dat ik aan mijn deurknop heb gehangen doet keurig zijn werk en als ik de volgende ochtend om elf uur wakker word, is het zelfs al een beetje warm geworden op de kamer. Ik heb nog geen zin in Alice Springs en besluit eerst maar eens mijn vuile kleren te gaan wassen.
In de wasruimte op de begane grond van het motel staan drie grote wasmachines en drie droogtrommels. Deze werken op munten. De warme vochtige geur van waspoeder en schone was doet me terugdenken aan de maandagochtendgeur als ik van de lagere school thuis kwam en mijn moeder de hele was al had gedaan en de bijkeuken annex washok annex fietsenschuur annex kolenhok had schoongeschrobd (de geur van chloor in de wc, ook zoiets). Er zijn twee wasmachines vrij en ik lees de gebruiksaanwijzing aandachtig. Nadere inspectie van de wasmachines leert mij dat van één van de wasmachines het schuifmechanisme waar twee ééndollarmunten in dienen te worden gelegd defect is, althans dat het schuifmechanisme wel werkt, maar dat het bakje waar vervolgens de munten in vallen ontbreekt. De vorige gebruikers van de wasmachine hebben dit blijkbaar niet in de gaten gehad en er liggen acht dollar gewoon voor het grijpen. Ik pak de munten, stop ze in mijn zak, loop naar de receptie van het motel, zeg niets over het ontbrekende geldbakje, koop voor twee dollar een zakje waspoeder, loop terug naar het washok, stop mijn was in de gratis machine, leg twee dollar in de schuif, duw de schuif in het apparaat, luister met veel genoegen naar het geluid van de vallende munten, schakel de wasmachine aan, pak de munten terug en loop zo blij als een kind naar de bar annex ontbijtruimte. Een gratis ontbijt, met bacon, eggs, toast, thee en vruchtensap.
Als ik mijn was heb gedaan loop ik naar buiten en wandel bedaard het centrum van Alice Springs in. Alice Springs is een te mijden oord, zo had ik bij aankomst al gezien. Heel het stadje, dat tot 1933 Stuart Town heette, vernoemd naar de ontdekkingsreiziger John McDouall Stuart die als één van de eerste blanken in de jaren ’60 van de 19e eeuw het centrale deel van Australië doorkruiste, is op het toerisme ingesteld. Als je in Nederland, naar je vakantie gevraagd, meldt dat je onder andere in Alice Springs bent geweest, valt je altijd een bepaald ontzag ten deel, en word je gezien als avonturier. Onwetendheid. Valkenburg aan de Geul is spannender. Het kleine centrum van Alice Springs bestaat vrijwel volledig uit souvenirwinkels, restaurantjes, reisbureautjes, galeries met Aboriginal Art en enkele cafés. Toeristen bevolken de straten en alleen de aanblik van de armoedig geklede en slecht verzorgde Aboriginals die in het centrum rondhangen doet vermoeden dat Alice ook een minder vrolijk gezicht heeft.
Ik loop een beetje rond, koop wat ansichtkaarten en een plaatselijke krant bij een Newsagent, rommel wat in een souvenirwinkel, neus wat in een boekwinkel, beklim aan de noordkant van het centrum Anzac Hill, kijk uit over het stadje en haar heuvelachtige oranjerode omgeving, loop weer terug naar het centrum en ga op een grasveldje in de zon zitten. Ik blader door de krant en schrijf wat kaarten. Ik doe in een supermarkt wat boodschappen voor de volgende dag, ik loop naar het postkantoor, koop wat postzegels en post mijn kaarten. Nogmaals loop ik door het onbeduidende centrum, totdat ik werkelijk niets meer weet te doen dan terug te lopen naar het motel.
Onderweg passeer ik de Kentucky Fried Chicken, en mijn maag zegt me dat ik deze buitenkans niet mag laten glippen. De KFC is vrijwel verlaten. Ik bestel een kipburger met friet en een Dr Pepper en ga met mijn bestelling aan een tafeltje aan het raam zitten. Eenzaam kijk ik uit over de lege parkeerplaats van de KFC.
In plaats van terug te gaan naar mijn motel, want wat moet ik dáár in vredesnaam, slenter ik nog maar eens door het centrum. Tegen vijven keer ik terug naar mijn motelkamer, ga op mijn bed liggen en blader wat door mijn reisgids.
Om zeven uur zet ik vol verwachting de televisie aan. De spaarzame dagen dat ik tijdens mijn verblijf in Australië maar ergens in de buurt ben van een televisie moet ik het toch even zien: de Tour de France. De Australische televisie verzorgt elke avond een samenvatting van de etappe van de vorige dag en doet uitgebreid verslag van de niet bijster opzienbarende prestaties van de Aussies in de Tour. Vooral Pat Jonker – een halve Nederlander en het jaar daarvoor nog twaalfde – stelt hevig teleur. In de twee Pyreneeën-etappes was hij al op grote achterstand binnengekomen, zo had ik ruim een week eerder al in The Australian, de enige behoorlijke krant van Australië, gelezen, dit bij gebrek aan een televisie. Maar nu dan eindelijk weer eens beeld.
De Dione de Graaf van Australië heeft een guitige blik in haar ogen en kan een triomfantelijke toon in haar stem nauwelijks onderdrukken, waardoor ik weet: een Australiër heeft de etappe gewonnen. Etappe 17 was een vrij vlakke etappe, zo weet ik uit mijn hoofd, dus in eerste instantie gok ik op Robbie McEwen, de sprinter uit de ploeg van Jan Raas, maar als Dione de boel begint te verraden en de hunkerende kijker laat weten dat het een grootse dag was voor een Australische veteraan, begrijp ik dat die nare Neil Stephens heeft gewonnen, die blonde lul waar Mart Smeets om onbegrijpelijke redenen zo’n zwak voor heeft, een coureur van niks, die alleen maar hard kan rijden voor zijn kopmannen, behalve als het er echt op aan komt, een wielrenner die menigmaal min of meer per ongeluk in een kopgroep verzeild is geraakt maar nog nooit een wedstrijd heeft gewonnen, kortom een ongelooflijke sukkel. Ik kijk gelaten naar de reportage en onderga met toenemende walging het overmatige enthousiasme van de wielercommentator. Ik heb de mooiste bergetappes gemist, en dan dit.
Ondanks mijn ergernis verlang ik er hevig naar thuis geweest te zijn en heel die rampzalige etappe vanaf mijn bank te hebben gadegeslagen, zoals ik altijd doe in juli. Wat doe ik hier ook in dit ellendige Alice Springs? Met van ergernis trillende vingers zet ik de televisie uit, trek een sweater en mijn schoenen aan, verlaat mijn motelkamer en loop naar Scotty’s, de enige fatsoenlijke kroeg in Alice, waar ik heb afgesproken met enkele van mijn reisgenoten van de vorige dagen. Onder het genot van enkele ijskoude Victoria Bitters kom ik weer een beetje tot mezelf.
Ook verschenen op hetiskoers.nl