Een koortsdroom en een zwart gat
Ach, was ik maar een egel. Of om het even welk dier dan ook dat de maanden november, december, januari en februari gevoeglijk aan zich laat voorbijgaan en zich onderdompelt in een heerlijk diepe slaap met een extreem lage hartslag. Maar ik ben geen egel. Of om het even welk dier etcetera, etcetera. Helaas. Ik zal er doorheen moeten.
De absurditeit van het dagelijks leven en de zinloosheid van het bestaan dringen zich met name op in de wintermaanden, wanneer achtereenvolgens de goedheiligman, de kerstboom, het vuurwerk en de goede voornemens de hel op aarde brengen, Raymond van Barneveld zijn pijltjes zoals te doen gebruikelijk net naast de dubbels gooit en Sven Kramer cum suis hun suffe rondjes 29 rijden. De dodelijke voorspelbaarheid van de winter.
En nergens koers. Er wordt wel gesport op fietsen, zeker, maar een zesdaagse of een veldrit zijn als een rubberen opblaaspop (Suzy!): het lijkt er slechts heel in de verte op, en na enkele minuten gaat het vervelen. Het is niet eens behelpen, het is geen surrogaat, het is helemaal niets. Niets.
Het waait en de regen slaat tegen de dakramen. Ik neem een besluit, ik ga naar bed en trek het dekbed geheel over me heen. “Maak me maar wakker op 1 maart”, roep ik nog naar mijn niet-begrijpende gezinsgenoten, “en niet eerder. Hoor je? Niet eerder!”
Man, wat voel ik me akelig. Ik lig afwisselend te rillen en te transpireren. Dan zie ik opeens een weg. Het is een langzaam maar zeker stijgende weg met schots en scheef liggende kasseien. Wat zullen we nou beleven? De Oude Kwaremont is in het parcours van de Tour de France opgenomen. En ik moet er overheen. Renners schieten langs me heen, volgwagens passeren me luid toeterend en ik worstel me slingerend omhoog. Boven ligt natte sneeuw. Er staat een renner op me te wachten. Hij heeft enorme bakkebaarden. Het is Roger de Vlaeminck, mijn oude held. O nee, nu zie ik het pas goed, het is Bradley Wiggins. Hij doet voor hoe ik moet dalen in deze omstandigheden. Als twee oude wijven glibberen we naar beneden.
Dan begint het te waaien. De boel wordt op de kant gezet en ik probeer amechtig in het laatste wiel van het voorste peloton te komen. Kansloos natuurlijk. Mijn benen malen traag, als door dikke stroop. Het asfalt plakt, lijkt wel. O nee, shit, lekke band, en nergens een materiaalwagen te zien. Iedereen is uit het zicht verdwenen.
Dan is het stil. Afgezien van de gierende wind. Ik stap af en loop een huis binnen. Daar staat de televisie aan. Interviews met renners. Robert Gesink is gefrustreerd. Hij heeft zijn ballen er helemaal voor niets afgedraaid. Joaquim Rodriguez staat te janken. Het was hem vandaag weer niet gegund. Dan een herhaling van de mooiste demarrage van de dag. Fabian Cancellara rijdt Peter Sagan eraf op de Paterberg.
Er is geen touw aan vast te knopen en tot overmaat van ellende is mijn bierflesje leeg. Vreselijke dorst. Ik loop naar de keuken in het vreemde huis. In de koelkast liggen alleen maar rare pakjes in aluminiumfolie. Geen bier. Niet eens een flesje Oud Bruin.
Ik loop naar buiten, struikel en val in een gat. Een diep zwart gat. Ik schrik wakker en ben kletsnat van het zweet. Man, wat voel ik me akelig.
Het zal wel aan het eten van gisteravond liggen. Koude kalkoen.
Wat een prachtig verhaal Frank. Ik hoop dat je je wat beter voelt… 🙂