Erge bergen 16: Glaspass
“Mannen, goedemorgen! Wat gaan we doen vandaag?”
Het is ochtend en ik heb mijn zinnen gezet op de San Bernardino-pas. Een lange, gelijkmatige klim met een mythische naam. Dat lijkt me wel wat.
“De Glaspass.”
“Huh? De Glaspass? Nee hè.”
“Vanmiddag gaat het regenen, vandaar.”
“Hmm.”
Dat moet ik even verwerken. Geen San Bernardino vandaag, maar de Glaspass. Een klim zonder enige wielerhistorie. Althans voor zover ik weet. En ik weet ver.
Ik pak het routeboek en zoek het hoogteprofiel van de Glaspass op. Daar word ik niet vrolijk van. Het routeprofiel is voornamelijk rood gekleurd.
De Glaspass is een wit weggetje op de kaart dat vanaf Thusis (720m) naar het onbekende en bijna onbewoonde Saliental voert. Daartoe moeten over 14 kilometer ruim 1100 hoogtemeters worden bedwongen. Gemiddeld 8%, maximaal 14%. Plan is naar boven te rijden, en dan weer terug. Een kort maar hevig ritje.
Ik heb het al eens eerder gezegd: fietsen in de bergen is voor mij net als bier drinken. Langdurig meer dan 7% vind ik niet lekker. En je moet rustig kunnen beginnen.
We rijden naar Thusis en parkeren de auto’s in de parkeergarage. Even later fietsen we weg. Het is even zoeken naar de juiste weg, maar als we die gevonden hebben, zijn de mannen niet meer te houden. Ik kijk op mijn fietscomputer en zie dat mijn hoogtemeter niet werkt. Shit.
“Hééé!”, roep ik. Alleen Pierre stopt.
“Even mijn hoogtemeter instellen”, zeg ik.
Na een halve minuut kan ook ik aan de klim beginnen.
Door Thusis rijden we gelijk vrij steil omhoog door wat buitenwijkjes. Dan komen we op de hoofdweg. In de verte zie ik de anderen al klimmen. Pierre blijft nog enkele minuten naast me fietsen, totdat ook hij niet meer te houden is.
“Succes”, zegt hij nog
“Ja, tot straks””, antwoord ik.
Dan rijd ik alleen. De weg gaat continu met 8-9-10% omhoog, en ik weet niets beters te doen dan direct naar mijn kleinste versnelling te gaan. Pas na enkele kilometers kom ik in iets wat een ritme te noemen is. Het is vochtig, maar niet koud. Een korte broek is genoeg, mijn armstukken heb ik naar beneden gestroopt.
Er raast een enorme vrachtwagen met aanhanger voorbij. Moet die helemaal naar boven? De vrachtwagen laat een benzinespoor op de natte weg achter. Dat stinkt.
Na zes kilometer klimmen, bij het dorpje Flerden, vlakt de weg even af, tot 1-3%. Even op adem komen, even drinken.
Dan gaat het weer omhoog, langs een volgend dorpje: Tschappina. De rest van de klim blijft die naam door mijn hoofd dreunen. “Tschappina, Tschappina!” Bij een boerderij stop ik even om een banaan te eten, want al klimmende lukt het me niet dat ding te pellen. Dat kost meer energie dan het oplevert.
Ik rij verder en dan wordt het pas echt vervelend. De weg begint onheilspellend te stijgen. 12%, 13%, 14%, en dat ruim twee kilometer achter elkaar. Staan, zitten, staan, zitten. Harken. Kruipen. Als het einde van het steile stuk in zicht is, komt Pierre me tegemoet rijden. “Je bent er bijna”, zegt hij.
En dat klopt. Twee minuten later zie ik de anderen al staan bij een hekje. Ze lachen naar me. Ik grijns terug. Een minuscuul bordje geeft aan dat we op de Glaspass staan. Ik heb een uur en twintig minuten geklommen. Dat valt me toch een beetje tegen.
We maken wat foto’s en rijden terug. Ik daal als een oud wijf het steile stuk af. Daarna gaat het soepeler. Over het benzinespoor is wat zand gestrooid. Een kwartier later schieten we Thusis weer in. Op zoek naar koffie, cola en gebak.
Tschappina is een skioord waar wereldbekerwedstrijden worden gehouden. Dus deze gemene steile helling is eigenlijk gewoon om op te skiën (was met die olie op de weg bijna gelukt 😉 ).