Kromme elleboog
Ik fietste laatst een rondje met een paar mensen die ik niet kende. Naar het kopje van Bloemendaal en terug. Dat was aangenaam. Na enkele kilometers kwam één van hen echter naast me rijden en vroeg: “wat heb jij met je arm?”. En toen golfde de schaamte weer door me heen.
Het is alweer bijna vijftig (!) jaar geleden dat ik op gymnastiek zat. God mag weten waarom. Op een duistere zaterdag hadden we een soort demonstratie, met ouders erbij. Laten zien wat we hadden geleerd. Bokkie springen bijvoorbeeld. Ik vond bokkie springen altijd een beetje eng. Die bok was zo hoog en ik was een heel klein kereltje van zeven jaar oud. Extra zenuwen vanwege de aanwezigheid van publiek. Dat ging dus fout. Ik zette niet hard genoeg af op de springplank en bleef met een van mijn knieën achter de bok hangen en klapte eroverheen. Er lagen te weinig matten achter de bok en ik sloeg met mijn linkerelleboog precies op de rand van een van die matten. Ik schreeuwde het uit en mij is later verteld dat ik helemaal groen zag van de pijn. Het zag er niet goed uit. Naar het ziekenhuis. Daar werd geconstateerd dat niet alleen mijn elleboog uit de kom was geschoten maar dat ook mijn arm recht was afgebroken. Die arm moest dus worden gezet en in het gips. Dat zetten ging niet goed, ook een tweede keer een week later ging dat verkeerd. Pas veel later heb ik begrepen dat de chirurg in kwestie niet bepaald een groot vakman was.
Hoe het ook zij, toen ik na tien dagen (zo ging dat in die tijd) uit het ziekenhuis werd ontslagen, zat ik voor altijd opgescheept met een kromme elleboog. Hoewel ik er gek genoeg nooit om werd gepest op school of op straat (ik had een puntneus en flaporen en werd regelmatig Pinokkio genoemd, dat was al vervelend genoeg) heb ik me altijd geschaamd voor mijn kromme elleboog, voor mijn asymmetrische lijf. Die kromheid heb ik altijd trachten te verbergen of te verbloemen, door mijn arm niet te strekken waar anderen bij waren. Dat verbloemen werd een automatisme, een tweede natuur. Er zijn mensen geweest die mij al jaren kenden en die mijn kromme arm nog nooit was opgevallen.
Maar op de racefiets valt er weinig te verbloemen of te verbergen. Mijn arm is zo krom als een hoepel en de eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat het er niet uitziet. Voor iemand als ik die houdt van regelmaat, symmetrie en de esthetiek van een mooie ‘zit’ op de fiets, leidt dat tot schaamte. Op elke foto waarop je mij ziet fietsen, zie je vooral die kromme elleboog. Die schaamte daarover is de reden dat er op deze blog nauwelijks foto’s staan waarop je mij ziet fietsen. En als ik die al heb gebruikt zijn dat steevast foto’s waarop die kromme elleboog nauwelijks te zien is.
Ik ben inmiddels 55 en sta niet bepaald bekend als iemand die zich ergens om schaamt. Maar die schaamte om die elleboog, ik heb die zelfs nog nooit durven uitspreken, die zit diep en gaat nooit meer voorbij. Wat dat betreft, ben ik nog steeds dat kleine jongetje van zeven.