Fietslandschappen 6: Graubünden
Twee jaar geleden was ik een week in Graubünden. Met de fiets. Graubünden is het meest oostelijke kanton van Zwitserland. Het kanton is drietalig: er wordt Duits, Italiaans en Raeto-Romaans gesproken. Als geograaf is Graubünden vooral interessant omdat het bergland een viervoudige waterscheiding vormt tussen het stroomgebied van de Rijn, de Donau (in dit geval de Inn), de Po en de Adige. De neerslag die in Graubünden valt, komt uiteindelijk terecht in de Noordzee, de Zwarte Zee of de Middellandse Zee.
Het is een majestueus bergland. De lagere delen vormen een aangeharkt en groen modeltreintjeslandschap, de hogere delen zijn woest en kaal.
Vandaag fietsen we (we zijn met zijn tienen) twee keer over de Rijn-Inn-waterscheiding: via de Albulapas heen en via de Flüelapas terug. De regen van de vorige dag en avond heeft zich hogerop in de bergen gemanifesteerd als sneeuw. Poedersuiker op de bergtoppen.
Vanuit ons vakantiehuis in Schmitten dalen we af naar Alvaneu-Bad (957 m). Vandaaruit is het vijfentwintig kilometer klimmen, naar 2315 meter. Eerst een paar kilometer rustig stijgend, maar dan gaat het serieus met 10% omhoog. Ik zoek naar mijn kleinste versnelling.
Vanaf een hoogte van zo’n 1700 meter ligt er sneeuw. In de berm en op de daken van de huizen. De strak geasfalteerde weg is zo goed als schoongeveegd. Dat kun je wel aan de Zwitsers overlaten. De klim is zwaar. De laatste zeven kilometer gaat het met minstens 7% omhoog, maar ik geniet van het steeds witter, woester en stiller wordende landschap.
Boven op de Albulapas parkeer ik mijn fiets in de dertig centimeter sneeuw die in de berm ligt. Dat vind ik grappig, zo in juni. Het is koud. Heel koud. Jasje aan dus en gauw naar beneden, in een ziedende afdaling naar La Punt – Chamues. En dan naar de Flüelapas.
(Verschenen in Geografie 25/7, september 2016)