De psychologie van de korte klim
Als Corona het toelaat ga ik binnenkort een klein weekje in de Franse Alpen fietsen. Daar liggen lange klimmen op ons te wachten. Van die cols waar je een uur of veel langer over doet. In Nederland valt daar nauwelijks op te trainen. Een uur tegen de harde wind in fietsen is toch een andere inspanning dan een uur met 7 of 8% (of erger) omhoog fietsen. En zelfs over de langste klim in Nederland, de Camerig, doet een talentloze figuur als ik niet langer dan een kwartiertje.
Om toch aan wat hoogtemeters te komen, fiets ik vanuit Den Haag regelmatig naar de Maeslantkering, bij Hoek van Holland. De klim naar het uitzichtspunt overbrugt een meter of 16. Tien keer de Maeslantschans is dus ongeveer één keer de Camerig. Ook het gemiddeld stijgingspercentage is vergelijkbaar.
Maar daar houdt elke overeenkomst op. Want een kort en fel klimmetje als de Maeslantschans benader je als fietser toch anders dan een langere klim. Op een langere klim schakel ik al gauw naar mijn kleine voortandwiel, blijf ik rustig in het zadel en fiets ik met een zo hoog mogelijk beentempo. Een kort klimmetje wordt evenwel staand op de pedalen genomen, meer op kracht dan op souplesse. Al gebiedt de eerlijkheid me hier te zeggen dat ik over kracht noch enige souplesse beschik.
Misschien is het een idee om die Maeslantkering eens 30 keer achter elkaar te doen. Dat zijn bijna 500 hoogtemeters en dat begint tenminste ergens op te lijken. Op de kleine versnelling, en me niet druk maken over andere langsflitsende racefietsers.
Dat is dan niet alleen een conditionele, maar meteen een psychologische test.