Erge bergen 3: De Maeslantschans
Als je als fietser in Den Haag woont, is het enigszins behelpen. Want kun je er leuk fietsen? Nauwelijks. De helft van je potentiële actieradius bestaat sowieso al uit zee. En valt er wat te klimmen? Nee, natuurlijk niet. Maar toch, een trainingsritje van 60 kilometer brengt toch al gauw tussen de 100 en 200 hoogtemeters op mijn tellertje. Rara, hoe kan dat?
Laten we beginnen met de eerste vraag: kun je leuk fietsen vanuit Den Haag? Nu heb ik twintig jaar in Utrecht gewoond (en gefietst), en vanuit dat perspectief luidt het antwoord: nauwelijks. Maar met een beetje zoeken en speuren valt het ook wel weer mee, al is de variatie in routes en landschappen zeer beperkt. Zo hebben we daar de duinen, daar kun je prima doorheen raggen, zuidwestwaarts naar Hoek van Holland, of noordoostwaarts vanaf Scheveningen naar Katwijk en verder. De duinen kennen evenwel enkele nadelen, en die zijn vooral afhankelijk van de weersomstandigheden en van het tijdstip van vertoeven: ten eerste – bij mooi weer – de mogelijke drukte op de fietspaden (fietsers, wandelaars, badgasten, kinderen), ten tweede – bij of na slecht weer – het duin- en strandzand op de weg, funest voor ketting, versnellingsapparaat en lak. Oplossing: ik fiets er niet in het weekend na elven, en ook niet als de fietspaden nat zijn.
Dan de tweede vraag: valt er wat te klimmen? Nu heb ik twintig jaar in Utrecht gewoond (en gefietst), en vanuit dat perspectief luidt het antwoord: nee, natuurlijk niet. En trouwens, definieer klimmen.
Goed. Een eerste poging tot definitie: onder klimmen versta ik het overbruggen van hoogteverschillen van minstens 100 meter over een afstand van minstens een kilometer. Gevolgtrekking: in Nederland kun je het klimmen nauwelijks klimmen noemen.
Deze definitie rammelt natuurlijk nog een beetje, want sluit zelfs de meeste Zuid-Limburgse hellingen uit (referentie: Eyserbosweg: 1000 meter lang, 88 meter hoogteverschil). Bovendien houdt de definitie geen rekening met cumulatieve hoogteverschillen.
En dan kan je zelfs in de buurt van Den Haag nog een eind komen. Ten eerste kun je aardige rondjes rijden door de duinen. Een mooi duinpad is bijvoorbeeld het De Savornin Lohmanpad. Een korte felle klim van zo’n 7-10 procent met een hoogteverschil van zo’n achttien (!) meter. Doe hem een paar keer achterelkaar en het wordt een lastig kreng. En hij is even lastig van de zeezijde als van de landzijde. Nadeel van het klimmetje: het is eigenlijk een wandelpad, fietsers worden niet meer dan gedoogd. Dus ook hier geldt: kies het juiste tijdstip. Vroeg in de ochtend of in de avond.
Wat ook een leuk klimmetje is, is wat ik altijd aanduid als ‘de Maeslantschans’, bij Hoek van Holland. Het gaat hier om het uitzichtpunt bij de Maeslantkering. De top ligt op 20 meter. Oké, het is niet bepaald een plek waar de Lhasa-fever zal toeslaan, maar elke rimpel in het vlakke land doet dienst als uitdaging.
Het aardige van deze klim is dat het er twee zijn. De keuze bestaat uit een 300 meter lange geleidelijke klim over een breed stuk asfalt – reken zelf het stijgingspercentage uit – of het half zo korte, en dus twee keer zo felle klimmetje aan de waterzijde, over een smaller fietspaadje. Ik heb een voorkeur voor het tweede klimmetje, sprintend omhoog, maar de meeste wielrenners kiezen gek genoeg voor de eerste optie. Dat maakt de tweede optie gevaarlijk.
De Maeslantschans, het is geen klimmen, het is geen erge helling, maar het is wel de perfecte plek voor een heftige intervaltraining. Op en neer, op en neer, en dat vijf, zes, zeven keer. En dan boven uithijgen, een banaantje pellen, en genieten van het schitterende uitzicht.
Zo komt deze jongen aan zijn hoogtemeters.